maandag 24 december 2012

Sajet

Als je er voor open staat vind je op de meest onverwachte plaatsen informatie. Dat is ook nu gebeurd. 'Ergens' tijdens het lezen komen we de volgende zin tegen: "..de truien werden gebreid van sajet in zwart of blauw. Deze sajet werd gemaakt van Texelaar."
Leuk om te weten, misschien kunnen we hier later nog iets mee doen.

Dan zien we via Uitzending gemist een aflevering van De wilde keuken (nog steeds te bekijken). Daarin weet Wouter Klootwijk te vertellen dat de eerste Texelaar (een schaap) ruim 100 jaar geleden werd geboren uit het huwelijk tussen een Engelse ram en een Nederlandse ooi. Dat gebeurde op Texel, vandaar de naam.

Foto: Texelaar
Maar, hoe kan dat dan? De oudst bekende truien zijn van rond 1880 - 1890. En dan moest de trui daarvoor nog worden gebreid en de wol dáárvoor nog worden verwerkt van vacht tot knot of streng. Was de Texelaar er al eerder, of werden niet alle truien van Texelaar gebreid?

We gaan op zoek, eerst naar de Texelaar. Er zijn verschillende bronnen die allemaal de 2e helft van de 19e eeuw noemen als beginperiode van het Texelse schaap. Op Texel wordt er al eeuwen met schapen gewerkt. Is dit genoemde 'Texelse schaap' dan de 'Texelaar' of niet?

Daarop lijken we antwoord te krijgen op de website van Texeler. In 1909 worden de fokkers het eens en wordt het stamboek voor de Texelaar opgericht.
Op de officiële website van de Texelaar kunnen we bovendien lezen dat een schaap 4 - 5 kg wol per jaar geeft. Trek daar de lanoline van af, dan kun jer er toch nog wel 2 of 3 visserstruien van breien. Maar, de truien waren er eerder dan het schaap.

Foto: Archief Veenendaal
Hoe zit het dan met de sajet? Opnieuw gaan we zoeken. Wat niet meewerkt is dat sajet niet alleen als 'sajet' werd geschreven, maar ook als 'saaijet' en bijvoorbeeld 'saeyette'.
De meeste informatie wijst echter naar het volgende:

In Veenendaal (ontstaan uit een veenkolonie) wordt tijdens de wintermaanden als er geen turf wordt gestoken wol gesponnen. De wol wordt gekocht van schapenboeren uit de Gelderse vallei en van de Veluwe. In de eerste helft van de 18e eeuw is de wolverwerking de belangrijkste werkvoorziening geworden. Eén van de rassen die mogelijk gebruikt zijn voor de wol is het Veluws heideschaap. In 1910 waren er nog 10.000 ooien, in 1960 was het ras vrijwel uitgestorven. Gelukkig lopen er nog steeds van deze schapen op de Veluwe.

Wolkammersbazen kopen de ruwe wol op markten. De wol wordt gekamd en gaat vervolgens naar thuisspinners. De spinners leveren de gesponnen draad terug aan de wolkammersbaas. Daarna worden de draden getwijnd en dan wordt het sajet genoemd (tot garen gesponnen wol). Tijdens het laatste stadium wordt de wol geverfd, meestal zwart of donkerblauw.
In 1837 besluit één van de grote wolkammers, Dirk Stevenszoon van Schuppen, de wol machinaal te laten twijnen in Leiden. De wol komt dan getwijnd terug naar Veenendaal om verder verwerkt te worden. Meer hierover is te lezen in het archief van Veenendaal.

Andere plaatsen waar sajet wordt geproduceerd zijn Leiden (in de 15e eeuw heeft Leiden een grote lakenindustrie) en Tilburg. Om het geheel wat ingewikkelder te maken verhuist de Leidsche wolspinnerij naar Veenendaal, gaat Scheepjeswol faillet, geldt hetzelfde voor Neveda (Nederland en Veenendaal) en is Scheepjes inmiddels weer op de markt als merknaam van firma De Bondt. Tja......

Scheepjeswolfabriek. Foto: archief Veenendaal

De sajet wordt gebruikt om lakens, kousen, tapijten en kleding van te maken. Met 'lakens' wordt niet de textiel voor op bed bedoeld, maar 'lakens doek' of 'lakense stof'. Dit is een wollen stof, geweven in plat- of keperbinding die gebruikt wordt voor kleding.
Over 'breien' vinden we nog niets. Tot de we term 'halfgekamde wol' tegenkomen. Er zijn verschillende soorten en kwaliteiten sajet. De brei sajet zoals die in het Zeeuwse bekend is, is een mindere kwaliteit. Nu schijnt het zo te zijn dat voor deze mindere sajet de korte haren niet allemaal worden uitgekamd.
Dat heeft verschillende voordelen: het is minder arbeidsintensief, er is minder afval en daardoor meer opbrengst aan sajet per kilo ruwe wol. Nadeel is dat de wol veel sterker getwijnd moet worden om alle vezels 'bij elkaar' te houden. Dat geeft een 'hardere' draad.


Foto: Jeanet Jaffari

Van deze wol worden veel visserstruien gebreid. Die wol kan afkomstig zijn van een Texelaar (zeg maar: na 1909), maar ook van een heel ander schaap. We hebben geen aanduidingen kunnen vinden of er onderscheid werd gemaakt tussen sajet van het ene en het andere ras. Waarschijnlijker is dat alle soorten bij elkaar gingen en dan werden verwerkt.

maandag 17 december 2012

Fabels en Feiten - Visserstrui als paspoort

Inmiddels vinden we een heleboel losse eindjes. Hopelijk kunnen we daar uiteindelijk een mooi verhaal van breien. Om het beeld te schetsen: verschillende truien komen we in verschillende plaatsen en op verschillende schepen tegen op foto's. Helaas zijn veel foto's van slechte kwaliteit. Watersnoden, inundaties en bombardementen hebben er geen goed aan gedaan.
Mogelijk moeten we ook tot de conclusie komen dat zaken die we decennia voor waar hebben aangenomen toch een beetje anders liggen. Dat vraagt een nieuwe manier van zoeken.

Op deze foto, gemaakt in Lerwick, zijn de jongens waarschijnlijk herkend als Nederlands aan hun klompen:


De vierde jongen in de roeiboot wordt beschreven als 'one other boy'. Immers, zijn klompen of ander schoeisel zijn niet zichtbaar. De foto is gedateerd: midden jaren '20.

We zijn daarom een aantal vragen gaan stellen. Bijvoorbeeld: draag je bepaalde kleding om herkenbaar ter zijn? Ja, in het geval van bijvoorbeeld uniform beroepen of een sportvereniging bij een wedstrijd.

Aan de andere kant: Ben je herkenbaar omdat je bepaalde kleding draagt? Ook ja. Een voorbeeld uit onze eigen praktijk:
Voor je in Schotland een munroe gaat beklimmen is het een goede gewoonte om je te melden bij de ranger. Daar geef je dan aan met hoeveel je bent, wat je gaat doen en wanneer je terug denkt te zijn. Allemaal voor het geval dat... De ranger noteert voor de statistieken ook het land van herkomst . In dit geval wil zij graag zelf raden: 'You're Dutch. The girls have proper shoes to climb a mountain, as well as you do.' We hebben die schoenen niet aan om herkenbaar te zijn als Nederlands. Die schoenen zijn om fatsoenlijk de berg op te kunnen.

Een dergelijk voorbeeld vinden we ook in het archief van het Shetland museum:


Uit een deel van het bijschrift: 'Nederlandse visser, waarschijnlijk van Marken. Hij draagt een kniebroek en leren klompen.' En dan als laatste zinnetje: 'Hij draagt een gebreide visserstrui.'
De man werd niet herkend aan zijn trui, maar aan zijn broek en klompen. In feite is dat logisch: handgebreide truien waren gemeengoed op de Shetlands. Deze afbeelding is overigens één van de twee oudst gedateerde foto's over Nederlanders in dit museum: uit 1890.

Wij gaan er op dit  moment van uit dat de vissers herkenbaar waren omdat zij truien droegen, en niet dat zij truien droegen om herkenbaar te zijn. Er werd gedragen wat men mooi vond, wat moeder de vrouw graag wilde breien, wat er in de mode was. Daarbij zal het 'toen' waarschijnlijk net zo geweest zijn als 'nu': Je wil je wel onderscheiden, maar ook niet buiten de groep vallen.

Een andere factor kan 'geld' zijn geweest. Sommige patronen (denk aan kabels) vragen veel meer sajet dan andere (de Arnemuidse slangen). Dan speelt rijkdom en armoede misschien ook een rol.


Anders ligt dit bij het consentnummer van visserschepen. Vanaf 1850 zijn er in het Zeeuws archief consenten te vinden voor visserschepen. Daarin wordt het schip beschreven en wie de eigenaar is. Hoewel we er voor het plaatsen van truien (er is geen merk aangebracht op het schip) niet zo veel aan hebben geeft dit wel een beeld over de hoeveelheid schepen. Vanaf 1883 moet elk schip wat buiten de 12-mijls zone vist een consent nummer hebben. Het nummer wordt goed zichtbaar aangebracht op het schip.

Dit is voor ons interessant. Het nummer bestaat namelijk uit maximaal 3 letters en 3 cijfers. De letters geven de thuishaven aan. Dat maakt het voor ons mogelijk in ieder geval het schip te identificeren.
Of de bemanning dan ook uit die thuishaven afkomstig was blijft de vraag. Daar zullen we waarschijnlijk nooit een antwoord op vinden.

maandag 10 december 2012

Redders en geredden

Vooraf:
Op de avond van het samenstellen van dit bericht, 5 december, vindt voor de kust van Zeeland de grootste scheepsramp sinds jaren plaats. Wij hebben allebei een partner die in de maritieme sector werkt. Daardoor raakt dit ons misschien wat meer dan andere mensen.
Deze scheepsramp met de Baltic Ace is voor ons aanleiding geweest onderstaand verhaal wat later te publiceren dan eigenlijk de bedoeling was.


In de beeldbank van de Historische vereniging Arnemuiden valt mijn oog op een zinsnede bij bovenstaande foto: 'De heldhaftige familie Schroevers' en 'schipbreuk met de Doris'.
Veel lezers zullen met de familie Schroevers niet bekend zijn. De bezitters van het boekje 'Nederlandse Visserstruien' kennen de schipbreuk met de Doris echter wel. Van deze foto:



Nu gaat het kriebelen. Klopt het verhaal in het boekje? Hoe ging dat dan? In het kort het verhaal (Wikipedia):
De stranding van de Doris vond plaats op 13 december 1907 voor de kust van Westkapelle. De Engelse schoener liep met averij aan het roer vast op de Rassen, een zandbank ten zuiden van Westkapelle. Het schip liep snel vol water en de bemanning kon zich slechts redden door in de masten te klimmen en zich daar vast te sjorren. Alleen de 18-jarige kok Ernest Crowthers bond zich niet vast en, zo verklaarde de kapitein later, werd krankzinnig van angst en kou, liep van uitputting los en verdronk. De reddingsboot Koning Willem III uit Vlissingen voer, nadat door de bevolking van Westkapelle alarm was geslagen, samen met de sleepboot Elbe uit, maar zij konden door het ruwe weer niet dicht genoeg bij het gestrande schip komen en moesten onverrichter zake terug naar Vlissingen.



Op zaterdagmiddag half vier voer de 54-jarige Jacob Schroevers met de botter Vijf Gebroeders uit om te kijken of hij assistentie kon verlenen. Omdat hij de Doris niet in zicht kreeg, voer hij terug naar Vlissingen. Toen hij 's avonds echter hoorde dat er toch nog mensen aan boord moesten zijn vroeg hij zijn vijf zonen; Job (30 jaar), Gerard (27 jaar), Jacob jr. (24 jaar), Klaas (20 jaar), Lieven (17 jaar) en kleinzoon Jacob van de Ketterij (13 jaar) om met hem mee te gaan om te trachten de schipbreukelingen te redden. Jacob  sr. verklaarde in eerste instantie de aanwezigheid van zijn kleinzoon dat hij hem eerst had verboden om mee te gaan, maar was gezwicht omdat hij bleef zeuren. Later verklaarde Jacob Schroevers jr. dat zijn neefje stiekem aan bord was gekropen en werd ontdekt toen ze halverwege het Oostgat voeren.


De redders Schroevers, met op de voorgrond
de 13-jarige Jacob

Schroevers voer om 11 uur 's avonds uit. Toen ze in de buurt van de Doris kwamen was de zee zo ruw dat ze niet dichtbij konden komen. Pas 's morgens, nadat het weer lichter werd, konden ze een poging wagen om met de ankerkabel een lijn te leggen met de Doris, waar drie schipbreukelingen nog steeds vastgesjord in de achtermast, en één in de voormast hingen. Na het toewerpen van de lijn kreeg een van de drenkelingen van de achtermast deze te pakken, waarna hij zich vastmaakte, in het water sprong en kon worden binnengehaald op de Vijf Gebroeders. Het lukte met grote moeite ook de andere twee op dezelfde wijze te redden, maar ze zagen geen kans om de man uit de voormast te benaderen. Later werd die door de reddingsboot alsnog gered. Onderweg naar Vlissingen werden de geredden, die 35 uur in de mast hingen, van warmte en voedsel voorzien.

Terug naar de foto in het boekje. Klopt het verhaal? Eigenlijk niet. We moeten daarbij niet vergeten dat het verkrijgen van de juiste informatie in de jaren '80 van de vorige eeuw waarschijnlijk moeilijker was dan nu.

'De Rassen' bij Westkapelle is een heel andere plaats dan de Westerschelde. Het leuke is dat we nu zelfs namen kunnen geven aan de mannen op de foto:



Zittend van links naar rechts: schipper Jilleba van de reddingsboot, kapitein Magor van de Doris, schipper Jacob Schroevers, zijn 13-jarige kleinzoon Jacob van de Ketterij.
Op de tweede rij van links naar rechts: 2e schipper reddingsboot Kamermans, 2 roeiers, dan (in willekeurige volgorde) Caddy, Rowlands en Johnson van de Doris, 2 zoons Schroevers
Op de achterste rij: 3 roeiers en 3 zoons van Schroevers.

Helaas worden de roeiers van de reddingsboot en de zoons van Jacob Schroevers voor de foto niet verder benoemd. Waarschijnlijk staat Jacob jr. helemaal rechts op de tweede rij, met links van hem Job of Gerard. De namen zijn wel bekend:
Job, Gerard, Jacob (jr), Klaas en Lieven Schroevers. De roeiers heten Jilleba, Jobse, Burgers, De Buck, Baljé en De Smit.
Wie geeft de gezichten de goede naam?

De bemanning van de reddingsboot bestaat uit werknemers van het loodswezen. Dit is echt heel iets anders dan een reddingsbrigade.
Het is de vraag of er echt een godsoog op alle gladgebreide truien staat. Twee zoons van Jacob en de twee mannen links bij schipper Jilleba hebben zo'n trui aan. De andere gladde truien lijken helemaal geen inbreisels te hebben.

Alle vissers op de foto wonen in Vlissingen. Hun familie is oorspronkelijk afkomstig uit Arnemuiden en in 1900 naar Vlissingen verhuisd. Voor zover wij het hebben kunnen terugvinden waren alle broers bemanningslid op de VLI 15. Een visser uit Katwijk staat dus niet op de foto. De trui is gebreid met kabels en tussenliggende randjes. Bovendien is de trui 11 jaar ouder dan de tijd waarin de eerste Katwijkse truien zouden worden gedragen (na WO I, volgens Van der Klift).
Het benepen kijkende jongetje op de foto is geen 7 of 8 maar 13 jaar. En, hij koos er helemaal zelf voor om mee te gaan.

Verder waren het geen Nederlandse vissers die schipbreuk liepen, maar Britten met een lading pijpaarde. De vissers waren redders. Ook was bekend dat niet de hele bemanning de ramp heeft overleefd. De 18-jarige kok Crowthers is verdronken.

De redders zijn allemaal geëerd:


 Deze redding heeft zo veel indruk gemaakt dat er zelfs een liedje over was:


De Doris is gezonken,
't kwam door het slechte weer.
De redders waren de Schroevers,
't was een zegen van de Heer.
Meer lezen? Download dan deze PDF.
De informatie en foto's in dit bericht is afkomstig van de Historische vereniging Arnemuiden, Wikipedia en het Dorusrijkersforum.

donderdag 6 december 2012

Vissers en schippers

Zoals jullie al hebben kunnen lezen is Zeeland een 'land van overkanten'. De beroepsgroepen met de ultieme vervoersmiddelen in deze waterrijke provincie zijn de vissers en de schippers. Door hun professie zijn zij in de gelegenheid om zich redelijk vlot te verplaatsen. De reikwijdte van hun vaartuigen is groot.
Hierdoor denken wij dat de invloeden van 'buiten' op de Zeeuwse truien en de invloed van de Zeeuwse truien op 'buiten' veel groter is dan tot nu toe wordt gedacht.

In de eerste helft van de 19e eeuw stelt koning Willem I een aantal reglementen vast 'Op het bevisschen der Schelde en de Zeeuwsche stromen'. In de reglementen is vastgelegd hoe, wanneer en wie er bijvoorbeeld 'schelpvisch mag rapen of vangen'. Zo mogen mossels wel worden gevangen met een 'slagrieve', maar niet met een kor (sleepnet). Een 'rieve' is trouwens nog steeds Zeeuws dialect voor 'hark'.
Rond 1870 blijken de banken voor mosselzaad in de zuidelijke nederlanden toch uitgeput. Vanaf dat moment gaan Zeeuwse vissers naar de Waddenzee om daar mosselzaad te vissen.


 In de beginjaren gaat dat nog onder zeil. Deze tocht over zeearmen en binnenwater is eigenlijk bijna niet te doen zonder motorkracht. Een oplossing wordt dan gevonden in slepers, die een heel zwikje mosselschepen meenemen naar het noorden.

De eerste dag wordt tot halverwege gevaren. Het is, vanwege de tijd die het schutten bij de sluizen vraagt, niet doenlijk om in één keer de Waddenzee te bereiken. Ieder moet bij een sluis op zijn beurt wachten. Wie het eerst komt, die het eerst schut.

Terug naar het zuiden ligt dat anders. Er is dan levende have aan boord. Daardoor hebben de mosselschepen voorrang bij de sluizen. Voor de binnenschippers is dan de wereld te klein. Zij moeten dan beurt overslaan en wachten tot de volgende schutting.(Vissersverhalen, Kees Slager en Paul de Schipper)

Drukte bij de Firma Van Ouwerkerk
aan De Punt in Middelburg

Dat echter ook de beroepsgroepen 'vissers' en 'schippers' niet zo streng gescheiden zijn blijkt uit het volgende:
Begin jaren 20 van de vorige eeuw is er een enorme vraag naar zand. Dagelijks passeren vele grote schepen o.a. uit Werkendam en Sliedrecht met vele tonnen zand de sluis (bij Veere). Ook de firma Van Ouwerkerk (Middelburg) heeft het druk. Zo druk dat zelfs de hulp van Pieter Johannes II (1885 - 1957) en de Yerseke 86 wordt ingeroepen. Pieter Johannes is de jongere broer van Willem III van Ouwerkerk. Hij heeft eerst een baan bij de visserij inspectie in Tholen. Later vestigt hij zich in Yerseke om ansjovis te gaan vangen.
Om aan de plotselinge zandhonger te voldoen vaart hij een aantal keren met zijn hoogaars YE 86 met 12 ton zand door de sluis. (Uit een artikel van Willem van Ouwerkerk in de Consent)


Voor het derde voorbeeld maken we een uitstapje naar de Zuidhollandse eilanden.
Op Goeree wordt in de 19e eeuw op garnalen gevist. Dit gebeurt voornamelijk dicht bij de kust. Garnalen (of gornet / hornet) vissen is geen vetpot. De Goereese vissers willen dan ook verder weg, richting de Engelse kust. Daarvoor zijn echter andere schepen nodig dan waar de Zuidhollanders mee varen. Nieuwe schepen zijn te duur.
In de nacht van 5 op 6 maart 1883 vindt in het noorden van Nederland een enorme ramp plaats. Tijdens een voorjaarsstorm vergaan 29 vissersschepen, waarvan er 17 uit Moddergat en Paesens komen. Uit dit dubbeldorp verdrinken 83 vissers.
Voor het dubbeldorp Paessens-Moddergat betekent dit dat er voor de overgebleven vloot geen bemanning meer beschikbaar is. Het restant van de vissersvloot wordt verkocht naar Goeree.


Ook varen de vissers lang niet altijd op hun 'eigen' vloot. Dit blijkt onder andere uit een berichtje wat terug is te vinden in de beeldbank van de Historische Vereniging Arnemuiden. Daarin staat deze foto van 'de Pruis'. Hij vaart met twee zoons op de MA 27 uit Maassluis.
Op deze foto is goed te zien dat zowel Jacob als Dorus een visserstrui aan hebben. Die truien zijn niet Arnemuids, maar ook niet van Maassluis (als we in hokjes denken).
De trui van Jacob vinden we ook op andere foto's uit het Zeeuwse. We komen er nog op terug.





zondag 2 december 2012

Het project 'Zeeuwse visserstruien'

In vroeger tijden, toen de Zeeuwse eilanden nog niet door bruggen, tunnels en stormvloedkering met elkaar verbonden waren, was elk eiland een eigen, onafhankelijk levend geheel en kon het contact met de andere eilanden alleen maar plaatsvinden door middel van veerdiensten. Vele plaatsen en namen getuigen hier nog van..


Voor de bewoners van die eilanden was het dan ook een hele onderneming om een reis naar een ander eiland, laat staan het ‘vasteland’ te maken! Het werd zeker wel gedaan, maar vergde veel tijd en redelijk afzien! Het zal dan ook geen verwondering wekken dat de leefwijze en cultuur op de Zeeuwse eilanden jarenlang hetzelfde is gebleven, weinig beïnvloed door invloeden van buitenaf!

Uiteraard had elk eiland ook zijn eigen visserdorp(en). De vissers leefden van voornamelijk de haring- en garnalenvangst, maar ook van de kweek van oesters en mosselen. In tegenstelling tot de eilandbewoners kwamen de vissermannen wel regelmatig in contact kwamen  met de ‘grote wijde wereld’! 


De bekendste Zeeuwse vissersplaatsen waren: Arnemuiden, Yerseke, Tholen, Breskens, Philippine, Cadzand, Veere, Brouwershaven, Graauw en Vlissingen. Nog steeds hebben een aantal van deze plaatsen een eigen vissersvloot. 


Maar, hadden de vissers uit deze plaatsjes ook een eigen visserstrui? Dat is de vraag, die wij onszelf stellen.
Over Arnemuiden hoeft niet getwijfeld te worden, de Arnemuidse visserstrui  staat, mede dankzij Jeanet Jaffari uit Arnemuiden, momenteel volop in de belangstelling. 


Het visserstruienproject dat in dit dorp uitgevoerd werd, resulteerde niet alleen in de herwaardering voor de visserstrui met het specifieke patroon uit Arnemuiden, maar fabrieksexemplaren zullen binnenkort zelfs bij Jeanet in haar winkel ‘gewoon’ te koop zijn! 


Al filosoferend vroegen we ons af, hoe het zat met de overige vissersdorpen in Zeeland.. Hadden díe dan geen eigen visserstruien in het verleden?

En zo ja… wat voor visserstruien droegen de vissers uit Breskens dan? Of uit Yerseke?
Waren daar überhaupt wel eigen truien, of droeg met gebreide truien met patronen die afgeleid waren van andere vissersdorpen?



We besluiten op onderzoek uit te gaan en dopen ons project: 'Het Zeeuwse visserstruien-project'! 

Ook heeft er een interview gestaan in de Thoolse Eendrachtsbode, waarin Anja een oproepje heeft gedaan naar oude truien en foto’s van vissers met een gebreide trui aan. 


Er zijn diverse reacties gekomen, waardoor nu duidelijk is geworden dat ook Tholen een ‘eigen’ visserstrui had. Er is er zelfs eentje boven water gekomen via De Meesstoof. 


Dit is het 'oude' boek uit 1983, waar al een groot aantal Nederlandse vissertruien staan vermeld, zo ook de twee visserstruien uit Arnemuiden.

En…  terwijl je zo bezig bent met dit alles, kom je er vanzelf achter, dat het gebruik van de specifieke patronen per vissersdorp helemaal niet zo strikt afgebakend was als wij nu denken..
Vissers waren buitengewoon mobiel, en hadden veel contacten met vissers uit andere dorpen, zelfs heel erg veel met Engeland en de Shetlands. Vissers trouwden ook in, in andere dorpen..
En wat te denken van de vissersvrouwen, die de truien breiden? Ook zij wilden met de mode meegaan, als ze iets zagen wat ze leuk of bijzonder vonden, dan breiden ze dat ook voor hun eigen man! 


Kortom: we komen allerlei interessants tegen, waarbij steeds meer duidelijk wordt hoeveel we nog niet weten!! 

Mochten er mensen zijn, die meer informatie hebben over gebreide visserstruien uit de Zeeuwse  vissersdorpen van toen, dan horen we dat graag!

Mailadres voor dit project is: