maandag 25 februari 2013

Tholen - visnet/ruit/diamant

Opvallend is dat we in de verschillende visserplaatsen in Zeeland (áls we de truien vinden) niet één maar meestal meer motieven vinden. Ook in en op Tholen is dat het geval. We schrijven 'in' en 'op', omdat de plaats Tholen op het eiland Tholen ligt. De plaats Tholen is er bij uitstek de vissersplaats. Er zijn nog steeds meerdere visbedrijven (zowel voor de visvangst als de -verwerking en de -verkoop) te vinden. Het is altijd mooi om te zien hoe 's morgens de viswagens over de brug vertrekken en 's avonds weer terugkomen.

Behalve de 'Vier Gebroeders' liggen er geen vissersschepen meer in de haven van Tholen. Met de komst van de Oesterdam en het sluisje zijn de schepen naar elders vertrokken, zoals naar Stellendam.

Joh. C.Schot leurt met vis in Poortvliet
Bekende namen van vissersfamilies zijn Schot, Bout, Baaij en Kwist. Bij de meeste van deze families vinden we ook truien in de archieven. Eén van die truien heeft een 'diamant' of 'visnet'. Deze trui (de banner hierboven is de foto van een originele trui) wordt in Tholen het meest gedragen en vinden we bij bijna alle families terug.

Een familie die veel voorkomt op de foto's is de familie Schot. Deze familie zit al eeuwen in de visserij. Vanaf begin 17e eeuw komt de naam 'Schot' voor in de visserij annalen. In eerste instantie is dat in Reimerswaal. De bewoners van dit dorp moeten na grote overstromingen vertrekken (het verdronken land van Reimerswaal) en zo gaan 'de Schotten' zoals de familie ook wordt genoemd rond 1630 naar Bergen op Zoom.

Ruim een eeuw later, in 1747, verhuizen twee broers naar Tholen. Aan het eind van de 19e eeuw is Ben Schot een oesterbaron met 12 hoogaarzen en een oesterbedrijf. Voor zowel zijn werknemers als zijn kinderen is hij niet gemakkelijk.
Als dan in 1912 drie zoons van Ben mosselgronden aangeboden krijgen bij Zierikzee vertrekt een deel van de familie naar Schouwen.

Uitladen en verwerken van mossels in de haven van Tholen
Het inbrei motief op deze trui wordt in Tholen tegenwoordig meestal 'diamant', 'visnet' of 'ruit' genoemd. Het inbreien is simpel: in de verder grotendeels in tricotsteek gebreide trui wordt middenvoor, op borsthoogte, met ribbels een diamant gebreid. Tot nu toe hebben we nog niemand kunnen vinden die nog weet of de diamant een symbolische betekenis had.
Uit Engeland weten we dat de diamant of het 'visnet', zoals de diamant ook wordt genoemd, staat voor één van de belangrijkste werktuigen van de vissers.

Een visnet in ribbels staat voor de lege netten bij vertrek. Een visnet in gerstekorrel (enkel of dubbel) staat voor de volle netten na een goede vangst. In en op Tholen hebben wij alleen het visnet in ribbels gevonden, maar wel in veel verschillende formaten.

Arie Schot
Brei de mini volgens het basispatroon. Na het onderboord komen er 3 toeren in averechte tricotsteek. Brei daarna verder in tricotsteek. Na 58 toeren wordt de diamant ingebreid. De laatste toeren van de panden staan ook in de teltekening. Brei na de laatste rechte toer (gezien aan de goede kant van het werk) de schouders aan elkaar.



De Tholenaren droegen vrijwel nooit pompons aan hun trui. Het was óf simpelweg een koordje met twee kwastjes óf helemaal geen koordje.

Met dank aan:
- Streekmuseum De Meestoof
- Kees Slager: Vissers verhalen
- Hilde Schot

maandag 18 februari 2013

Fabels en feiten - Allemaal beestjes

In de loop van ons onderzoek worden we steeds voorzichtiger over wat eventueel wel of niet zo was. Dat je iets niet vindt wil niet zeggen dat het er niet is. Dingen die je wél vindt zijn soms anders dan ze lijken. Zaken die in het verleden als 'feit' zijn gepresenteerd blijken nu toch anders te liggen. Het kan dus heel goed zijn dat we nu dingen niet vinden die er wel waren of zaken anders interpreteren dan ze geweest zijn. Wij staan altijd open voor nieuwe feiten en verhalen. Laat het ons vooral weten!

We maken weer een uitstapje naar de fabels en de feiten:

Eén van de verhalen die de ronde doen over het dragen van visserstruien is de volgende: 'Vissers dragen deze truien zodat ze herkenbaar zijn als ze zijn verdronken. De vinders kunnen het lichaam dan naar de plaats van herkomst terugbrengen óf de bewoners van die plaats inlichten.' Hoewel deze verklaring tegenwoordig overal voor waarheid wordt aangenomen, lijkt dit volgens ons eerder een romantische mythe dan een op waarheid berustend vaststaand feit.

Foto: Hans Geluk
Wij vragen ons af: hoe komt het dat wij tot nu toe geen enkel geval met naam en toenaam hebben kunnen vinden van identificatie aan de hand van een trui? Zoals gezegd: dat we iets niet vinden wil niet zeggen dat het er niet is. Bij ons onderzoekje naar het waarheidsgehalte van de bewering hierboven stuiten op de website van Gordon Reid uit Edinburgh. Hij houdt zich al meer dan 25 jaar bezig met ganseys. Ook hij heeft gezocht naar voorbeelden van verdronken vissers die herkend worden aan de hand van hun trui. Hij heeft geen gevallen kunnen vinden.

Twee punten roepen bij ons vragen op.
Als bovengenoemde veronderstelling klopt, dan zou elk vissersdorp langs zowel Noord-Franse, Oost-Engelse en Nederlandse kust een uniek, eigen patroon moeten hebben wat nergens anders voorkomt. We kunnen met zekerheid vaststellen dat een aantal patronen specifiek voorkomt in een bepaald gebied of dorp. Er zijn echter ook een groot aantal patronen die wijd en zijd verspreid zijn en die in verschillende gebieden en dorpen voorkomen. 

Dit is niet verwonderlijk als je bedenkt dat de haringkaaksters langs het hele kustgebied trokken. Zij probeerden verschillende patronen die ze onderweg tegen kwamen uit en deze werden ook onderling uitgewisseld. Hetzelfde deden de vissersvrouwen (die thuis breiden) en die naast hun favoriete familiepatroon ook wel eens wat nieuws wilden proberen. En wat te denken van een visser die in een ander dorp ‘introuwde’.. of in een ander vissersdorp een trui zag die hem wel aansprak?


Het tweede punt is van meer praktische aard.
Wat gebeurt er met een lichaam en de trui in zout water? De vissers die verdrinken en zich nog in of aan het schip bevinden zijn gemakkelijk te identificeren. Voor lichamen die binnen een paar dagen worden gevonden geldt dit ook. Meestal bevindt dit lichaam zich dan nog in de buurt van de plaats van verdrinking.
Dat een lichaam echter ook grote afstanden kan afleggen onder water blijkt uit het feit dat één van de opvarenden van de Baltic Sea (scheepsramp voor de Zeeuwse eilanden) wordt gevonden voor de kust van IJmuiden. Door DNA onderzoek volgt identificatie tegenwoordig dan alsnog. Dit kon een eeuw geleden nog niet.
Uit het feit dat het groot nieuws is als iemand wordt gevonden die 'los' op zee is verdronken blijkt hoe zeldzaam het vinden van een lichaam eigenlijk is.

Wat gebeurt er dan met een verdronken visser?
Een lichaam op land (zuurstof) zal sneller ontbinden dan een lichaam in water. Grofweg kun je zeggen dat (bij binnenwater) een lichaam in de zomer na twee dagen gaat drijven en in het voor-en najaar na drie tot veertien dagen. Zeewater is over het algemeen kouder dan binnenwater. Daardoor duurt het ook langer voor een lichaam boven komt.
De kleding die iemand aan heeft speelt hier bij ook een rol. Zware kleding (denk aan oliegoed) zorgt er voor dat een lichaam langer onder water blijft.


Tijdens het verblijf onder water kunnen aas-eters hun gang gaan. Zoals geldt voor dieren geldt het ook voor mensen. Een dood lichaam wordt opgeruimd (eten en gegeten worden). Binnen een paar dagen valt een lichaam ten prooi aan bijvoorbeeld vissen en garnalen.

Voordat de dieren bij het lichaam kunnen komen zullen ze zich eerst een weg door en tussen de lagen kleding moeten banen. Door deze vreterij en de invloed van het zeezout zullen de lagen kleding,  inclusief de trui, snel tot onherkenbare stukjes textiel vergaan.

Dit kan een verklaring zijn waarom we geen voorbeelden hebben kunnen vinden van vissers die werden geïdentificeerd aan de hand van hun trui. Of de stelling waar we mee begonnen 'waar' of 'niet waar' is kunnen we niet beantwoorden. Immers, dat we iets niet vinden wil niet zeggen dat het er niet is. Laten we zeggen dat we deze bewering minder waarschijnlijk vinden.

Bronnen: 

  • Blauw, het politievakblad, jaargang 4 nummer 19: Lichaam te water
  • Seamasters: Dood in de zee






zondag 10 februari 2013

Arnemuiden visserstrui blokjes 4:1

Eén van de bekendste Zeeuwse patronen van een visserstrui is die van Arnemuiden met de 'blokjes'. Het breiwerk trekt met dit patroon iets in elkaar. Als de trui 'pas' is gebreid sluit die daardoor goed aan.

Op onderstaande foto hebben zowel (o)pa Schroevers als kleinzoon Jacob van de Ketterij (gele pijl) zo'n trui aan.


Dat de vissers naast hun trui ook oliegoed nodig hebben blijkt uit deze foto. Hier staan opa Schroevers, zijn 5 zoons en Jacob op de VLI 15 in de Vlissingse haven.


(O)pa Jacob Schroevers is met zijn gezin naar Vlissingen verhuisd. Hij vaart ook niet meer op de Arnemuidse vloot, maar heeft zich een schip met een Vlissings consent nummer aangeschaft. Dat niet alleen de 'eerste generatie' de vertrouwde motieven voor hun vissertsrui behoudt blijkt uit de trui van kleinzoon Jacob.
Jacob is de zoon van Jacoba Schroevers (dochter van Jacob sr) en Cornelis van de Ketterij. Jacob verhuisde toen hij 6 jaar was met zijn ouders naar Vlissingen. In 1917 is de familie Van de Ketterij verhuisd naar Velsen.
De trui van deze Jacob zal gebreid zijn door zijn moeder of zijn oma. Dat andere vrouwen (weduwen) dergelijke truien voor families hebben gebreid hebben wij in Zeeland nog niet kunnen terugvinden.

Opvallend is dat de eerste generatie (Jacob sr) en de derde (Jacob Corneliszn) een trui met Arnemuids motief dragen. De tweede generatie die in Vlissingen is gaan wonen hebben deze truien niet (meer) aan. Zou dan toch oma de trui van Jacob Corneliszn hebben gebreid?

Het telpatroon is simpel:



Het aantal steken is deelbaar door 5. Afhankelijk van het breiwerk (heen en weer breien of rondbreien met een naadsteek) moet er bij het uiteindelijke aantal 1 st (averecht) worden opgeteld.

Voor deze mini (rondbreien):
Volg de algemene beschrijving. Die vind je hier. Brei de trui eventueel zonder naadsteek, het motief loopt dan mooi door over de panden (120 : 5 = 24 blokjes).
Wij beginnen na 10 rapporten in de hoogte aan de mouwspie. De schouder komt na 19 1/2 patroonrapport in de hoogte.


Neem de st voor de mouwen op zoals staat vermeld in de algemene beschrijving + 1 st. Deze extra st is voor het rapport: Let er op dat het rapport links en rechts van de mouwspie gelijk uitkomt (dat is voor het mooi) (60 st : 5 = 12 blokjes + 1st).
Deze mini heeft een dubbel mouwboord 2:2 van 12 nld hoog. Kant de st af zoals ze zich voor doen.



Brei de hals zoals in de algemene beschrijving.

De volgende keer: Tholen met de diamant.

Met dank aan de Historische Vereniging Arnemuiden.

maandag 4 februari 2013

Haring, oorlog, kaarten.. en visserstruien

Op vrijdag hebben Stefanie en Anja krijgsraad gehouden. Er zijn volop plannen gesmeed over wat er 'nu' gedaan moet, welke nieuwe wegen er bewandeld kunnen en hoe alle vondsten gepresenteerd zullen worden.
Dit vraagt even geduld.. maar deze maand nog komt het eerste telpatroon zeker online.

Haringbuis
We maken een figuurlijk uitstapje naar, alweer, de Shetland eilanden. Deze eilanden zijn al eeuwen een belangrijk visgebied voor Zeeuwen en Hollanders. Rond 1380 wordt het haringkaken uitgevonden. Deze vondst wordt in het algemeen toegeschreven aan Willem Beukelszoon uit Biervliet (Zeeuws-Vlaanderen).

Door het kaken blijft de vis langer goed, zeker als deze wordt ingelegd in zout. Dit geeft een enorme impuls aan de economie in Zeeland: Brouwershaven, Westenschouwen en Zierikzee, maar ook Veere en Vlissingen zijn belangrijke markten voor vissers en handelaren.
Plaatsen zoals Tholen, Hulst en Reimerswaal profiteren van de enorme vraag naar zout.

De haring komt al lang niet meer alleen van bij de Zeeuwse kust. De vis blijft langer goed en kan daardoor van verder weg gelegen, rijkere visgronden gehaald worden. Aan het begin van de 15e eeuw wordt een nieuw type schip ontwikkeld: de haringbuis. Daarmee varen de Zeeuwen naar Shetland en Orkney. Met alle politieke perikelen in de 16e eeuw en het uitbreken van de 80-jarige oorlog in 1568 wordt het varen buiten de territoriale wateren te gevaarlijk en vervalt deze haring industrie even snel als zij opkomt.

Ptolemaeus
Shetland en Orkney zijn belangrijker voor Zeeuwen en Hollanders dan voor de Britten. De oudst bekende kaart van de eilanden is van Claudius Ptolemaeus. Claudius leeft van ongeveer 90 - 150 in Alexandrië (Egypte). Het getuigt van enorme kennis en kunde dat hij de eilanden op een topografische kaart weet te plaatsen.

Willem Blaue (geb: Uitgeest of Alkmaar)
Dan volgt er een hele poos vrijwel niets tot in de 15e eeuw kaarten verschijnen met daarop de namen Hetlandia, Hitlandt, Scetis, Scetland, Schetlandia en Estland. Namen waaronder de eilanden eerder bij Zeeuwen en Hollanders dan bij Schotten en Engelsen bekend zijn. De eilanden waren voor Schotten en Engelsen economisch gezien veel minder belangrijk dan voor de Nederlanders. En daarmee komen we dan weer bij de (H)itse muts terecht.

Scheveningse logger
In de 19e eeuw wordt de haringbuis vervangen door de sloep. De sloep wordt vooral in de Zuidelijke Nederlanden gebruikt voor het vissen op haring, schelvis en kabeljauw. Noordelijker komt de logger meer in zwang. Het is met deze loggers dat de vissers (opnieuw) naar de Shetlands varen voor haring. Daar vandaan wordt behalve haring ook breiwerk meegenomen. En zo zijn we terug bij de visserstruien.